BEKNOPTE HISOTRIE
De ontwikkeling van de rakettechnologie in de Sovjet-Unie
In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog ontstond in Duitsland, nadat dit land was bezet door de geallieerde overwinnaars, een race tussen de diverse legers. Men trachtte om zoveel mogelijk Duitse wetenschappers op te pakken, die werkzaam waren geweest in het Nazi raketprogramma dat de V2-raket had voortgebracht. De bedoeling was om deze wetenschappers voor eigen onderzoek in te zetten en zo een voorsprong op andere landen te krijgen.
De Amerikanen gingen er met de hoofdprijs vandoor: Wernher von Braun. Hij zou het Amerikaanse raketprogramma van na de Tweede Wereldoorlog gaan leiden. Ook de Sovjets slaagden erin een kopstuk uit het Duitse raketprogramma voor hun programma te winnen: Helmut Gröttrup, met daarbij nog vele andere Duitse wetenschappers die aan het Nazi raketprogramma hadden gewerkt. Belangrijker was het feit dat de ondergrondse fabriek in Nordhausen – Thüringen, waar de V2-raketten werden geassembleerd, in de Sovjet bezettingszone was komen te liggen. Hier trof men een grote hoeveelheid bouwtekeningen van de V2 aan.
Met deze bouwtekeningen nam de Sovjetraket een ontwikkeling aan, die in eerste instantie parallel liep aan die van de Amerikanen. Vanuit het basisontwerp van de Duitse V2-raket ontwikkelden de Sovjets in 1948-1949 de R-1 (SS-1). Deze werd al snel opgevolgd door de R-2 (SS-2) die een aantal modificaties onderging, waardoor de raket preciezer naar zijn doel kon worden gebracht, waarbij de neus - met de dan nog conventionele lading - gedurende de vlucht kon worden ontkoppeld van de draagraket. Deze ontwikkelingen zetten zich door in de R-3 (SS-3): de raket die de eerste operationele raket van de Sovjet-Unie zou worden, die een kernlading kon vervoeren.
De ontwikkeling van een atoombom
In augustus 1945 brachten de Verenigde Staten twee atoombommen boven de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki tot ontploffing. Er brak een tijdperk aan waarin de Verenigde Staten zich voor decennia veilig waanden, met een superwapen waarmee ze de wereld hadden laten kennismaken.
Dit bleek echter van korte duur. Stalin beval tot een versnelling van het kernonderzoek dat - net als in de meeste landen - al sinds het einde van de jaren ’30 in gang was gezet. Op 29 augustus 1949 brachten wetenschappers in de steppe van het huidige Kazachstan de eerste nucleaire lading tot ontploffing. Het betrof slechts een primitieve nucleaire proefneming, die een explosieve kracht ontwikkelde van rond de 22 Kiloton. De wereld bleef verbaasd achter.
Ontwikkeling van de verschillende raket types.
Bovengrondse lanceerbases en ondergrondse silocomplexen
Toen het vanaf de tweede helft van de jaren ’50 mogelijk was om een kernwapen op een raket te schroeven, werden diverse bovengrondse lanceerbases aangelegd. Vanaf lanceerplatforms konden raketten verticaal worden opgesteld om vervolgens richting de vijand te kunnen worden gelanceerd. Deze bovengrondse lanceeropstellingen waren de eerst gebruikte, eenvoudigste en goedkoopste methode van lanceren. De bovengrondse lanceeropstellingen zijn dan ook in aantal het meest gebouwd.
Vanaf begin jaren ’60 maakte een nieuwe strategische theorie (doctrine) haar opwachting. Duidelijk werd dat beide machtsblokken (Sovjet-Unie enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds) binnen afzienbare tijd de beschikking zouden krijgen over grote aantallen kernraketten, die elkaars grondgebied zouden kunnen bereiken. De theorie was dat je als nucleair bewapende mogendheid zowel een vernietigende ‘First Strike’, alsmede een gegarandeerde ‘Second Strike’ moest kunnen uitdelen aan je tegenstander, ongeacht of jijzelf was aangevallen door kernwapens. Dit zou de tegenstander weerhouden jou aan te vallen met kernwapens, omdat je dus altijd kon terugslaan met kernwapens in een daarop volgende ‘Second Strike’.
Toen en nu: raketopslagloods
Van belang was het dus om een deel van je kernwapenarsenaal in een ‘First Strike’-aanval van de tegenstander te kunnen laten ‘overleven’. Dit was de reden dat er werd overgegaan om een deel van de raketten in ondergrondse silocomplexen onder te brengen. Er werden dus zowel bovengrondse lanceeropstellingen gebouwd, die de mogelijkheid boden tot het uitvoeren van een massale ‘First Strike’-aanval, als veel kostbaardere, en dus in mindere mate gebouwde, ondergrondse silocomplexen met daarin raketten die een kernaanval tot op een bepaald niveau konden weerstaan, waarna deze raketten zouden kunnen worden gelanceerd voor de eerder genoemde ‘Second Strike’-aanval.
links: laden van kernkop op raket bij silobasis
rechts: opstelling SS-4 op bovengrondse lanceer basis.
Vanaf het moment dat de eerste SS-3 uitgevoerd met een kernwapen (de R-5M) operationeel werd, legde de Sovjet-Unie een zeer omvangrijk netwerk van lanceerbases aan. Dit netwerk, dat na 1965 werd voltooid, strekte zich uit van het uiterste noorden bij Moermansk tot op De Krim aan de Zwarte zee in Oekraïne. Verder strekte deze lijn zich verder uit richting het oosten, langs de grenzen van het Sovjetimperium. In de Kaukasus zijn deze lanceerbases ook te vinden, waarna de lijn verder liep door Kazachstan, Oezbekistan en het Russische Verre Oosten. In de loop van de jaren ’60 begon de Sovjet-Unie tevens met de bouw van zeer omvangrijke silovelden voor raketten die intercontinentaal (ICBM-Intercontinental Ballistic Missiles) waren; die de Verenigde Staten konden bereiken dus. Deze lanceerlocaties, met vele tientallen kernraketten per siloveld, zijn terug te vinden in Oekraïne, Kazachstan en in Rusland.
Het einde van een netwerk
De invoering van de SS-20 vanaf 1976 bracht een nieuw tijdperk met zich mee. Doordat de SS-20 raket kon worden gelanceerd vanaf een mobiele lanceerinrichting en deze in tijden van crisis ging rond rijden in beboste gebieden, was deze niet meer te volgen door de immer spiedende satellieten van de Verenigde Staten. De statische lanceerbases die de SS-3, SS-4 en SS-5 hadden gevormd, en waarvan de locaties al snel bekend waren bij de buitenlandse inlichtingendiensten en militaire planmakers, verloren geleidelijk aan hun functie.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
SS-20 raket op mobiele lanceerinrichting.
Op 8 december 1987 werd het INF-verdrag (Intermediate-Range Nuclear Forces Treaty)
getekend tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Door dit verdrag zouden in de periode 1988-1991 alle kernraketten van het type SS-4 en SS-20 (de SS-5 was toen al volledig uitgefaseerd) die op dat moment operationeel waren, evenals alle andere tactische nucleaire wapens met een kleiner bereik, worden verwijderd en vernietigd in zowel Oost- als West-Europa. Het begin van het einde van de Koude Oorlog diende zich aan en de lanceerbases raakten geleidelijk aan in verval.
Illustratie overzicht aantal basissen in voormalige Sovjet landen. (illustratie: Erik Flokstra/Twin media)